In mijn tuin staat een gebouw. Het is wat vreemd van vorm, zo opgetrokken tussen een oerwoud van fijne stengels. De muren lijken wel gegroeid, en ten dele is dat wel waar. Dunne schachten werden met veel precisie gevormd, korrel per korrel werden opgestapeld, aaneengekleefd met fijne metselspecie. Samen vormen ze een netwerk van gangen, kamers, holten en nissen. Hoe de bewoners er wijs uit kunnen raken – het is me een raadsel. Je ziet er binnenin wellicht ook geen steek, want er zijn geen ramen. En alhoewel het volk dat deze constructie optrok als ontwikkeld geldt, hebben ze toch niet het vuur uitgevonden, noch het wiel, noch de gsm. En toch loopt het bouwen van dergelijk bouwsel vlotjes. Er wordt al eens getrokken en gepord, een voelspriet wordt al eens heftig beroerd, maar meestal verstaan ze elkaar goed. En wellicht volgen ze goed bevelen op. Of die nu komen van een nauwluisterende interne programmatuur, of van een alles-controlerende heerser, ik weet het niet. Maar het blijft toch een sterk staaltje!
Elk jaar, bij het ontluiken in de lente, sta ik verstel dat het bouwwerk de winter doorstond! Toch wel knap! Het lijkt wel uitgestorven dan, maar ik beeld me in dat het ondergronds al behoorlijk bruist. Dat er ingestorte gangen moeten worden gestut, kamers moeten worden uitgeborsteld en eens moet worden nagedacht over een nieuwe inrichting. Wie zou daar dan over beslissen denk ik dan? Heerst er een gezonde anarchie van werklustigen? Eén die een goede inval heeft en gewoonweg aan de slag gaat, in gedrag en ideeën gevolgd en gekopieerd door velen? Of krijgen ze een volledig uitgewerkt plan van bovenhand? Zonder persoonlijke inspraak uit te voeren? Zo en niet anders? Of worden er speciale commissies opgericht, werkgroepen en praatbarakken? Waarin dan in onderling overleg en na veel gepalaver beslist wordt wàt ze gaan bouwen. Of er hier nou een kinderkamer komt, of een grote voorraadkast, of zouden we niet beter een honingdauwbar bouwen, mèt lounge? Of een sportzaal? En wie gaat voor een museum, gewijd aan het “Grote Grondverzet”? Het is me een raadsel.
Maar het koepelvormige gebouw is maar de top van de spreekwoordelijke ijsberg. Diep ingebed in de flank van het linkse kruidenvak zit een ganse metropool. En die kan je echt niet zien, behalve dat bovengrondse deel dan. Maar zelfs dat is redelijk goed gecamoufleerd, zo tussen de stengels van de Bergsteentijm. Die heeft er trouwens weinig last van, want elk jaar loopt dat vlot uit. Misschien is er wel een wederzijds akkoord zo, tussen die bouwmeesters en de Steentijm. Ik zorg voor stevigheid en jullie beschermen me tegen de vorst en belagers. Goeie deal vind ik dat.
Het gebouw is beschermd. Bij lokaal geldend decreet: “Art2§1: bij opkuisen van de kruidenborder mag niet aan de koepel geraakt worden”. Ik heb er namelijk te veel respect voor. Het mag dan niet zo groot en imposant zijn als de megapolen die je in bos aantreft, opgetrokken uit dennenaalden, mos en takjes, het mag er toch zijn! Alhoewel niet zo stevig, ze gaan evengoed tientallen jaren mee!
De bouwmeesters zijn zware werkers, maar ik vermoed ook wel schalkse genieters. Ik beeld me in dat ze wel twintig soorten Wortelluis houden, in hun ondergrondse bouwsels. En zouden die dan geselecteerd worden op dauwproductie, of op geur, op kleur of op smaak? Ik vermoed het laatste, want ik zie ze daar al liggen na de zware dagtaak, in hun nieuw ingerichte lounge, lurkend aan een speciaal geteelde wortelluis, en genietend van een zalige honingdauwroes. Want morgen komt er weer een werkdag – in Lasius flavus Metropolis.
Ook bij jullie zitten de mieren dus graag onder de tijm... Ik vraag me al heel lang af, wat maakt dat die beestjes precies die tijm zo graag uitkiezen om er hun vesting onder te bouwen.
BeantwoordenVerwijderenAchilles Cools vertelde me ooit, dat hier in de Kempen mensen van oudsher hun tijmplantjes graag op een mierenhoop plantten, omdat die daar goed groeide. Maar ik heb de indruk dat eerder het omgekeerde plaatsvindt: Mieren maken hun nest daar waar al een tijmplant staat.
Ooit heb ik eens gevonden hoe bepaalde blauwtjes een vorm van symbiose hebben ontwikkeld met bepaalde soorten mieren, maar in België zou dat alleen gelden voor het gentiaanblawutje en het pimpernelblauwtje... Dus ik blijf me verwonderen...